Verslag van de RGOc werkconferentie op 17 juni 2003 te Beilen

Forensische Psychiatrie in de Samenleving

Forensisch-psychiatrisch onderzoek binnen het RGOc

Prof. dr. Durk Wiersma, programmaleider RGOc en middagvoorzitter

Vanaf de oprichting van het RGOc in december 2000 was duidelijk dat gestreefd zou worden naar het opzetten van een onderzoekslijn Forensische Psychiatrie, met als trekker Rob van den Brink. Opvallend was dat het grootste deel van het zorgonderzoek in de Nederlandse FP werd en wordt gedaan door de FP instellingen zelf en dat de onderzoekers in dienst zijn van deze instellingen. Betrokkenheid van universitaire afdelingen Psychiatrie bij dit zorgonderzoek is een uitzondering. Deze situatie vertoont veel overeenkomsten met de situatie rond het algemene GGZ zorgonderzoek 15 tot 20 jaar geleden. En ook de recente vermaatschappelijking van de FP heeft duidelijke parallellen in eerdere ontwikkelingen in de GGZ. Op basis hiervan mag verwacht worden dat de ambulante FP een steeds belangrijker rol zal spelen in de FP zorg en dat de AFP zich slechts in beperkte mate zal mogen verheugen in de aandacht van FP onderzoekers. Het RGOc kiest er nadrukkelijk voor de AFP een belangrijke plaats te geven in haar nieuwe onderzoekslijn FP. Vandaar de keuze van AFP-onderzoek als onderwerp voor deze werkconferentie.
 

Thema 1: Onderzoeksvragen vanuit de praktijk

Ontwikkelingen en onderzoeksvragen in de ambulante forensische psychiatrie.

Drs. Wiert Noorda, hoofd Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland, GGZ Drenthe, Assen
Verantwoording van en reflectie op het werk van de AFP wordt bemoeilijkt door het ontbreken van betrouwbare gegevens over de behandelde patiënten en de verrichtingen van de AFP. Ook wetenschappelijk onderzoek van de AFP stuit op dit gebrek. Er is behoefte aan een gedegen, landelijk registratiesysteem, dat ? naast inhoudelijk zinvol ? ook praktisch uitvoerbaar is voor de behandelaar en transparant in vorm en bedoeling voor de patiënt. De registratie dient betrekking te hebben op GGZ-gegevens (de Zorggegevensset), forensische gegevens, behandelgegevens (behandelplan en risicoverloop) en delictgegevens. Kenmerken van de patiënt die vastgelegd dienen te worden zijn o.a.: stoornis, delictgedrag en juridische titel.
 
Onderzoeksvragen vanuit de AFP zijn o.a.:

  • Het ontwikkelen van een volgend systeem, waarmee reclassering en behandelteam de veranderingen in het functioneren van de patiënt kunnen volgen. Ook hier geldt weer de eis dat het instrument, naast objectief en betrouwbaar, ook transparant dient te zijn voor de patiënt om diens medewerking te verkrijgen
  • Hoe kunnen GGZ-behandelmethoden, gebaseerd op motivatie en bereidheid van de patiënt, verantwoord en effectief toegepast worden in de AFP, waar behandeling vaak onder een zekere mate van dwang/drang plaatsvindt? Welke rol dienen afspraken met de patiënt en geprotocolleerde handelwijzen en sancties van de uitvoerende macht (openbaar ministerie, politie en reclassering) hierin te spelen?
  • Wat is de rol en de verantwoording van de AFP zorgverlener in deze – vaak langdurige – voorwaardelijke zorg c.q. bemoeizorg? Welke maatregelen bevorderen de veiligheid van de zorgverlener? Wat leert incidentregistratie ons op dit punt?
  • De AFP zou, in samenwerking met andere maatschappelijke organisaties, aandacht moeten besteden aan het maatschappelijk zeer actuele probleem van agressief gedrag en impulsstoornissen. Welke verbanden bestaan er tussen agressie en aangeboren ontwikkelingsstoornissen, tussen agressie en opvoedingsstijlen en culturen, tussen agressie op jonge leeftijd en daderschap als volwassene? Continuïteit tussen jeugd en volwassenheid dient punt van aandacht te zijn, en uitgangspunt in de planning van forensische hulp
  • Wat zijn de effecten van gecombineerde behandelvormen, zoals bijv. gedragstherapie, inzichtgevende therapie en medicatie, of samenwerking in de behandeling van klinische FP, AFP, reclassering en justitie?

 

Onderzoeksvragen in de reclassering van ambulante FP patiënten

Drs. Alien Uitham, directeur Stichting Reclassering Nederland – Hofressort Leeuwarden

Organisatorische vragen:

  • Welke rol spelen cultuurverschillen tussen de Reclassering (signalering en controle; geen behandeling) en de FP/GGZ (behandeling) bij plaatsingsproblemen (bijv. verschillende opvattingen over indicatiestelling)?
  • Waarom worden strafrechtelijke en civielrechtelijke kaders niet vaker in onderlinge samenhang toegepast? (bijv. TBS en BOPZ)
  • Bevordert een apart FP circuit de doorstroom naar het reguliere GGZ circuit of functioneert het juist als een alternatief circuit, waardoor de reguliere GGZ verder uit beeld raakt?

Inhoudelijke vragen:

  • Sluiten de behandelprogramma’s van de AFP aan bij de behandelvragen van cliënt en justitie? Vaak staat bij de AFP het aanbod centraal i.p.v. de vraag. Nog weinig onderzoek gedaan naar effectiviteit van verschillende behandelingen.
  • Zijn de aanmeldingen door reclasseringsmedewerkers concreet genoeg om te bepalen welke behandeling geïndiceerd is?
  • Weten AFP en Reclassering van elkaar wat ieders kerncompetenties zijn? Is er een model van samenwerking tussen beide te ontwerpen dat optimaal gebruik maakt van ieders kerncompetenties?

Ontwikkelingen en onderzoeken

  • Recidive Monitor van WODC
  • Forensisch Signaleringsplan dat in Mesdag kliniek ontwikkeld wordt door Frans Fluttert
  • Ontwikkeling binnen Reclassering van methodiek ‘Werken in gedwongen kaders’
  • Diagnose-instrument dat ontwikkeld wordt door Reclassering en Gevangeniswezen.
  •  

    Thema 2: Effectmeting van ambulante zorg

    Delictriscomonitoring in de ambulante setting

    Dr. Martien Philipse, onderzoeker Pompestichting, Nijmegen

    Denken over en onderzoek naar risicotaxatie is sterk op intramurale setting of gevangeniswezen gericht. Wel wat voorbeelden van onderzoek in ambulante setting, te weten:

    • Risicomonitoring project in Zweden: SORM-e (Grann et al.)
    • MacArthur follow-up (Monahan et al.)

    In Nederland oriëntatie van poliklinieken op wat gaan we doen met risicotaxatie en hoe kunnen we dat meer methodisch en gestructureerd aanpakken? Goed moment om daar nu bij stil te staan en afspraken over te maken.

    Verschillen m.b.t. risicotaxatie tussen intramurale en ambulante setting:

    • Functie van risicotaxatie; intramuraal bij beslismomenten, waardoor focus op middellange en lange termijn; ambulant: monitoring van hier en nu
    • Ambulant aandacht richten op dynamische, criminogene, factoren
    • Kun je instrumenten ontwikkeld in intramurale setting ook toepassen in ambulante setting? Conceptueel geen bewaar, omdat patiënten gradueel van elkaar verschillen, niet categorisch; problematiek vergelijkbaar. Maar andere praktische behoeften in ambulante setting, m.n. functioneren in hier en nu belangrijk en snel en makkelijk te gebruiken, terwijl je vaak niet zoveel achtergrondinformatie over de patiënt hebt als in de intramurale setting
    • Ambulant lopen risicotaxatie en – management door elkaar, wat problemen op kan leveren in validatiestudies
    • Bruikbaarheid en effect van instrument op samenwerking in de zorgketen op dit moment zeker zo belangrijk als validiteit.

    Voorbeelden van geschikte instrumenten voor ambulante setting (met duidelijke hier en nu focus):

    • Level of Service Inventory (LSI-r; Andrews & Bonta, 1995), dat momenteel wordt vertaald
    • SORM-e (Grann et al, 1999, 2001)

    Belangrijk bij toepassen in ambulante setting:

      Integreer instrument in intakeprocedure (niet als extra, maar wat kan je er mee vervangen?)
      Herhalingsmetingen compact houden
      Ambulante setting biedt – i.t.t. intramurale setting – zicht op proces van terugval (m.n. rol van contextfactoren). Dit meenemen om kennis en theorievorming hierover te verdiepen
      Samenwerken; niet allemaal weer het wiel uitvinden, maar een gezamenlijke opzet kiezen.

     

    Functioneren en tevredenheid van cliënten

    Dr. Rob van den Brink, onderzoeker RGOc, Rijksuniversiteit Groningen

    Monitoring van AFP cliënten dient zich – naast het delictrisico – te richten op:

    • Het sociaal en psychiatrisch functioneren van de cliënt. Want dit is medebepalend voor delictrisico en verbetering van de kwaliteit van leven doel op zich voor AFP
    • Tevredenheid van de cliënt met de geboden zorg. Want juridische basis voor ambulante zorg vaak tijdelijk en zorgbehoefte van veel cliënten langdurig. Voortzetting van zorg daardoor afhankelijk van nut dat cliënt ziet van de zorg.

    In ons onderzoek van de FP Thuiszorg, die door de AFP Noord Nederland wordt geboden, is de continue monitoring (3 maandelijkse metingen) als volgt ingevuld:

    • Delictrisico beoordeeld door de FPTZ-casemanager m.b.v. de K en T items van de HKT-30 (d.w.z. de veranderlijk veronderstelde Klinische en Toekomst items, i.t.t. de stabiele Historische items)
    • Psychiatrisch en sociaal functioneren eveneens door de FPTZ-er beoordeeld m.b.v. een uit de sociale psychiatrie afkomstig instrument de HoNOS (Health of Nation Outcome Scales), waar recent een Forensische versie van is verschenen, de HoNOS-MDO
    • Tevredenheid van de cliënt m.b.v. het – eveneens uit de sociale psychiatrie afkomstige zorgbehoefteninstrument, de Camberwell Assessment of Needs (CAN), waar ook een forensische versie van is de CANFOR. Hierin wordt nagegaan welke zorgbehoeften de hulpverlener ziet en welke zorgbehoeften de cliënt ziet, alsmede de tevredenheid van de cliënt met de geboden zorg.

    Bovenstaande periodieke metingen van delictrisico en functioneren zullen ook deel uitmaken van een op te starten jaarlijkse effectregistratie binnen het FP Circuit Noord-Nederland. Deze effectregistratie zal plaatsvinden binnen het FP Casusregister, dat wij momenteel opzetten voor het FP Circuit. In dit register zullen – anoniem – alle zorgepisodes van een cliënt geregistreerd worden, d.w.z. zorgepisodes binnen de FP en – door koppeling met het al sinds 1985 bestaande Psychiatrisch Casusregister Noord-Nederland – ook zorgepisodes in de algemene GGZ, de kinder- en jeugdpsychiatrie en de verslavingszorg. Het FP Casusregister zal dus een volledig beeld geven van het zorgtraject van de cliënt door de FP, GGZ en de verslavingszorg. Hierdoor ontstaat zicht op de continuïteit in de geboden zorg, zowel binnen het FP Circuit, als tussen de FP en bijv de GGZ of de verslavingszorg.

    In de toekomst hopen we nog een stap verder te gaan en het FP Casusregister te koppelen (m.b.v. het parketnummer) aan de Recidive Monitor, die het WODC momenteel ontwikkelt. Dit zou een uniek beeld geven van de gehele ggz- en justitiële carrière van FP patiënten, en onderzoek mogelijk maken van het effect van FP behandeling op lange termijn. Essentieel hierbij zal zijn, in hoeverre gegevens uit de Recidive Monitor gebruikt zullen mogen (i.v.m. privacywetgeving en WGBO) en kunnen worden voor follow-up van cliënten die behandeld zijn in de (ambulante) FP.
     

    Methodologische aandachtspunten in ambulant FP onderzoek

    Prof. Dr. Corine de Ruiter, Bijzonder hoogleraar Forensische Psychologie, Universiteit van Amsterdam en Trimbos Instituut

    Motto’s voor de (ambulante) FP:

    • Zoveel mogelijk baseren op bevindingen van onderzoek: evidence based practice. En bevindingen ook goed paraat hebben als je cliënt ziet. Maar effect van veel interventies nog niet onderzocht. Dan keuze baseren op: wat is in de praktijk werkbaar gebleken, wat snijdt hout uit theoretisch oogpunt, en wat is ook kosteneffectief
    • Richten op risicoreductie. De stoornis is hiervoor lang niet altijd relevant.Wel of niet hebben psychiatrische stoornis in engere zin, blijkt niet doorslaggevend voor delictrisico. Maar klein deel van FP cliënten. Persoonlijkheidspathologie en middelenmisbruik belangrijke risicofactoren
    • Onderzoek laat zien dat effectiviteit van veel FP interventies beperkt is (tot 40% risicoreductie; gemiddeld 10%)
    • Meest effectieve interventies richten zich op de dynamische, criminogene, risicofactoren (zie ook lezing Philipse), zoals antisociale, pro-criminele opvattingen, steeds weer in het criminele circuit raken (dat je referentiekader), terugkerende werkproblemen bijv. door autoriteitsproblemen
    • Gestructureerd werken (met name cognitieve en gedragstherapie effectief, niet zozeer benaderingen gericht op inzicht of psychodynamische). Multimodale aanpak; individueel, buurt, netwerk etc. erbij betrekken. Aansluiten bij leerstijl en capaciteiten cliënt. Veel aandacht voor (gebrek aan) motivatie in deze groep. Aantrekkelijkheid aanbod voor deze cliënten
    • Nagaan of behandeling uitgevoerd wordt zoals bedoeld. Monitoren
    • Vooraf goed meten waar je effect op wilt bereiken met je behandeling. Kost soms tijd, maar noodzakelijk. Neem de tijd voor goede diagnostiek. Goede milieurapportage (door reclassering) belangrijk, ook voor risicotaxatie. Goed (gestructureerd) interview gebruiken, bijv. van de LSI
    • Ambulante en transmurale FP behandeling heeft meer effect dan intramurale
    • Methodiek van Psychology of Criminal Conduct (zoals ontwikkeld in Canada) erg goed, omdat het zoveel mogelijk evidence based is, en gericht op kwaliteit en kwaliteitsbewaking.

    Mogelijkheden voor gecontroleerd onderzoek in de AFP:

    • Randomized Clinical Trial (RCT) erg moeilijk in AFP, binnen juridische kaders
    • Wel kun je RCT-methodiek zoveel mogelijk trachten te benaderen, bijv. door quasi-experimentele opzet (bijv. vergelijking twee interventies, vergelijking interventie met wachttijd, zoeken naar vergelijkbare no-treatment groep, bijv gelijk delict en stoornis maar alleen gevangenisstraf).

     

    De betekenis van de Recidive Monitor voor ambulant FP onderzoek

    Dr. Rob Bijl, hoofd afdeling Criminaliteitspreventie en Sanctietoepassing
    Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Justitie

    Recidive Monitor

    • Gestandaardiseerde manier voor nagaan recidiven, d.w.z. misdrijven, niet bijv. verkeersovertredingen. Bij volwassenen en jongeren
    • Bron: OBJD (Onderzoeks- en Beleidsdatabase van Justitiële Documentatie), in Almelo. Alle contacten met Justitie
    • Vanaf 1996. Doel o.a. in kaart brengen justitiële carrières
    • Onderzoek met Recidive Monitor: (1) anoniem bij bijv. alle ex-gevangenen, (2) bij geïdentificeerde groep. Voor tweede soort nodig: parketnummer en naam (maar omdat in naam vaak schrijffouten optreden, ook geboortedatum, -plaats en -land)
    • Bij recidive nodig te specificeren: type recidive (en daarmee verbandhoudend de ernst), follow-up duur, en frequentie van recidive (hoe vaak gaat iemand gedurende deze tijd in de fout)
    • Wat betreft type recidive werkt WODC met indeling: (1) algemene recidive (is er enige vorm van recidive geweest, ongeacht welk soort?), (2) ernstige recidive (bij delict waarop maximale straf van meer dan 4 jaar staat, (3) zeer ernstige recidive (delict met maximale straf van meer dan 8 jaar). Belangrijk gradaties in ernst aan te brengen in recidive-onderzoek
    • WODC levert vooral referentiegegevens, bijv. voor groepen die een bepaalde straf hebben gekregen
    • In OBJD (en RM) geen gegevens over zorg of behandeling, ook geen demografische gegevens (bijv. alleenstaand, thuissituatie). Daarvoor nodig bestanden te koppelen. En dan bijv. twee interventies vergelijken, of je interventie vergelijken met recidive van referentiegroep van WODC
    • Koppeling kan technisch (zie boven). Maar bij hele specifieke groepen spelen privacyoverwegingen een belangrijke rol, en dient expliciet toestemming verkregen te worden van de minister van Justitie
    • Plannen WODC: herhaalde metingen bij grote anonieme groepen (type 1 onderzoek, zie boven) om ontwikkelingen hierin na te gaan, en samenwerking zoeken met bijv. universiteiten voor koppelen bestanden (type 2).

    Discussie n.a.v. thema 2:

    • Opvallend dat voor koppeling van bestanden de TBS-wetgeving meer toestaat dan voor GGZ cliënten mag. Dit verschil zie je ook wat betreft leveren van patiëntgegevens aan Justitie (bijv. i.v.m. opsporing). Belangrijk in AFP om voldoende controlemogelijkheden van cliënt te hebben, en binnen de privacywetgeving goed deze ruimte te creëren
    • In de mogelijkheden voor follow-up studies (recidiven) van ex-patiënten zie je ook heel duidelijk het verschil tussen FP patiënten in een justitiële instelling (natrekken ex-patiënten mogelijk, ook zonder eerst toestemming patiënt te vragen, zie verschillende studies en -plannen) en FP patiënten in gezondheidszorginstelling (verzoek tot natrekken afgewezen o.b.v. Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst WGBO en Wet Medisch Onderzoek WMO)
    • De manier van koppelen die het WODC wil, m.b.v. het parketnummer (dat nog tot op zekere hoogte anoniem is) en de naam van de patiënt, maakt koppelen vanuit privacy oogpunt veel moeilijker. Is koppeling op alleen parketnummer niet mogelijk?
    • Belangrijke taak voor nieuwe Expertisecentrum FP om duidelijkheid te krijgen over wat wel en wat niet mag voor onderzoek, want nu kan het zijn dat ene Medische Toetsingscommissie een onderzoeksaanpak toestaat en een andere niet.

     

    Thema 3: Specifieke vraagstukken en een gezamenlijke aanpak

    Sociale netwerk analyse in de ambulante FP
    Dr. Marinus Spreen, onderzoeker Mesdagkliniek, Groningen
    Sociaal Netwerk Project in Mesdag en Veldzicht, Resocialisatie afdelingen.

    Waarom richten op sociale netwerk?

    • Sociale steun en sociaal netwerk belangrijke risicofactoren (zie meetinstrumenten)
    • Bij resocialisatie moet je toch al monitoring
    • Netwerk-informatie te gebruiken voor operationalisatie van risicofactoren uit bijv. HCR-20 en HKT-30
    • Naast informatie over hoe de patiënt zijn omgeving ziet (bijv. van wie hulp te verwachten) ook informatie verkrijgen over hoe omgeving patiënt ziet
    • Hoe ziet balans eruit tussen risicoverhogende en -verlagende sociale relaties van de patiënt en tussen de taken die omgeving aan patiënt stelt en zijn vaardigheden.

    Risicotaxatie mogelijk vanuit perspectief van de groep (wat zegt het behoren tot een bepaalde groep over het risico?) en het individuele perspectief (wat zegt de specifieke situatie van het individu over het risico?).

    Onderzoeksvragen bij Netwerk Project:

    • Zijn de HCR-20 en HKT-30 geschikte instrumenten voor het detecteren van het ontstaan van risicovolle situaties tijdens de resocialisatie fase?
    • Beoordeling van gedrag van de patiënt door personen uit de sociale omgeving van de patiënt en het forensisch casemanagement. Alsmede ontstaan risicovolle relaties en -situaties
    • Past patiënt in kliniek geleerde vaardigheden ook buiten kliniek toe?
    • Wat zijn – in netwerk termen – de sociale, emotionele en materiele steun van de patiënt?
    • Zijn er bepaald soorten relaties die risicoverlagend zijn?

    Werkwijze gebaseerd op Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse (MSNA). Geïntegreerd in dagelijkse werkzaamheden van reclasseringsmedewerker.
     

    Crisisinterventie bij ambulante FP patiënten

    Drs. Jozica Kutin, onderzoeker FPK Assen, GGZ Drenthe

    Crisiskaart project ontstaan, omdat verwijzers nergens heen konden met hun forensische patiënten in crisis.

    Crisiskaart bedoeld voor patiënten die gevoelig worden geacht voor een crisis, en dan een gevaar voor zichzelf of anderen kunnen vormen.

    Op rustig moment spreken patiënt en behandelaar af wat te doen bij een crisis en leggen dit op papier vast. Geboden wordt snelle – niet bureaucratische – opname in FPK voor maximaal 5 dagen.

    Nu evaluatieonderzoek van dit project, o.a. omdat uitbreiding naar andere klinieken wordt overwogen.

    Evaluatiemethoden:

    • Recensie van projectdocumentatie
    • Dossieronderzoek
    • Interviews met patiënten, familieleden en sleutelfiguren

    Tweede project gericht op psychiatrische patiënten in crisis, die in aanraking komen met de politie, bijv. omdat ze overlast veroorzaken, of een gevaar voor zichzelf vormen. Dit is het Front Office project, naar een experiment in de stad Groningen met een screeningsruimte op het politiebureau waar 7 x 24 uurs crisisinterventie wordt geboden door de GGD en GGZ samen. Het Front Office wordt ondersteund door afspraken over snelle opnamemogelijkheden in Back Office, bestaan uit de deelnemende hulpverleningsinstellingen (o.a. GGZ en verslavingszorg). Ook dit project is ontstaan uit problemen die – in dit geval de politie – ondervond bij plaatsing van psychiatrische patiënten die overlast op straat veroorzaken.

    Vraag bij beide projecten is, wat is nodig voor de opvang bij een crisis van (forensisch) psychiatrische patiënten? Welke opnamemogelijkheden zijn nodig?

    Het Crisiskaart project ondervindt veel beperkingen door de privacywetgeving en de WGBO bij het mogen benaderen van ex-patiënten die een crisiskaart hebben gekregen (zie ook de discussie bij thema 2).
     

    De betekenis van het Expertisecentrum FP voor het ambulante FP onderzoek

    Dr. Peter Greeven, programmamanager EFP, Utrecht

    Ontstaan EFP o.a. door enorme druk afgelopen 10 jaren op de TBS-instellingen (enorme groei aantal patiënten, doorstromingsproblemen, kostenstijgingen).
    Samenwerking met o.a. GGZ bleek absoluut noodzakelijk om te voorkomen dat de TBS zou ‘Over Stromen’.

    Hiernaast beschouwde men de wetenschappelijke fundering van de behandeling in de FP als onvoldoende.

    Samenwerking tussen de TBS-instellingen onderling, en met GGZ, onderzoeksinstituten en universiteiten diende te verbeteren. Meer gecoördineerd onderzoek was nodig, op een grotere schaal dan enkel die van de instelling, zoals nu nog vaak plaatsvindt. Het onderzoek diende nauw aan te sluiten bij het internationale onderzoek en de (behoeften in) praktijk.

    Dit leidde tot het oprichten van het EFP. Met als missie kwaliteitsverbetering’, d.w.z. verbetering van de effectiviteit van de behandeling, verkorting van de (intramurale) behandelduur, niet langer dan zinvol behandelen van patiënten, en het ontwikkelen van een evidence based practice.

    Contractpartners bij de oprichting van het EFP zijn de ministeries van Justitie en VWS en de 15 FP instellingen. Het EFP zal zich hierom de eerste tijd richten op deze instellingen, die het EFP betalen.

    Werkzaamheden EFP tot nu toe:

    • Inventarisatie wetenschappelijk onderzoek in de FP (zie publicatie)
    • Oprichten Informatie Platform om meer zicht te krijgen op al de informatiesystemen die in de FP worden gebruikt
    • Begin met ontwikkelen meer samenhangend onderzoeksbeleid en uitwisseling van kennis (niet allen voor zichzelf houden)
    • Specifieke onderzoeksprojecten: (1) inventarisatie van ‘evidence based practice’; het ‘what works’ idee, (2) opzetten effectstudies van intramurale behandeling, (3) landelijk onderzoek naar validering en normering van risicotaxatie-instrumenten (4) recidive onderzoek i.s.m. het WODC.

    In de nabije wil het EFP ook een rol spelen voor het onderzoek in de AFP, door:

    • Projecten financieel te ondersteunen,
    • Als coördinator of als ‘schakelaar’
    • In contact brengen van diverse instellingen
    • Inzichtelijk maken van patiëntencarrières
    • Vergelijkend onderzoek tussen verschillende instellingen en sectoren binnen FP
    • Afstemming van onderzoeksbeleid en instrumentarium, zodat we optimaal van elkaars expertise gebruik kunnen maken
    • Ontwikkelen gemeenschappelijk kwaliteitsbeleid; waar moet een effectief programma aan voldoen?

     

    Discussie n.a.v. thema 3:

    • Wat betreft Sociale Netwerk Analyse: Hoe beoordeel je wat goede en slechte invloeden zullen zijn? Hoeveel tijd neemt een analyse? Mag je (in het kader van onderzoek) personen uit de omgeving benaderen, of moet je eerst toestemming hebben van de patiënt?
    • Alle aandacht in FP onderzoek gaat naar risicofactoren, psychopathologie, delictscenario’s, kortom momenten dat het fout gaat. Wat ontbreekt is – wat ook in het algemene ggz-onderzoek steeds meer aandacht krijgt – de studie van beschermende factoren, van momenten dat het (ondanks de aanwezigheid van risicofactoren) wel goed gaat. Belangrijk hierbij is ook de keuze van je onderzoeksgroep. Niet alleen degenen bij wie het fout ging, maar juist degenen die net zo’n hoog risico hadden, maar waarbij het wel goed ging. Bij Corine de Ruiter is nu een promovendus (samen met Yvonne Bouman van de Pompestichting) bezig met een inventarisatie van dit soort beschermende factoren in de FP. Tot nu toe is hier alleen wat onderzoek naar gedaan bij criminele adolescenten.